Foto REEKS IMPACT "Een one-size-fits-all didactiek bestaat niet"

“Een one-size-fits-all didactiek bestaat niet”

E

“Een one-size-fits-all didactiek bestaat niet”

REEKS IMPACT: Delphine Sasanguie
Research Centre for Learning in Diversity

In een hogeschool staat leren sowieso centraal. En bovendien heeft algemeen directeur Koen Goethals van een leven lang leren een speerpunt van het HOGENT-beleid gemaakt. Een onderzoeks­centrum dat focust op de toegang tot kwaliteitsvol onderwijs en levenslang leren voor iedereen, leek in die context dus bijna onvermijdelijk. Toch heeft het Research Centre for Learning in Diversity weinig voorgeschiedenis. “We zijn eigenlijk organisch gegroeid vanuit een gezamenlijke interesse in leren”, schetst coördinator Delphine Sasanguie. Maar laat dat nu net een troef zijn.

Leren en diversiteit staan centraal in het onderzoeks­centrum Learning in Diversity. Vanwaar de nadrukkelijke link tussen die beide aspecten?

Delphine: “Beide elementen in de naam zijn essentieel en onlosmakelijk met elkaar verbonden. Over de impact van didactiek kan je namelijk geen algemene uitspraken doen: dat hangt zeer sterk af van de individuele eigenschappen van de leerlingen. Wat voor de ene leerling goed werkt, zal voor de andere helemaal niet werken.

De diversiteit van lerenden bestaat uit twee facetten: individuele eigenschappen, zoals IQ, sociale vaardigheden en dergelijke. Daarnaast heb je de leercontext, waaronder de socio-economische thuis­situatie waarin de lerende zich bevindt, maar evenzeer de kinder­opvang of eventueel zelfs de jeugd­beweging. Ook dat zijn contexten waarin leren plaatsvindt.

Natuurlijk kan je wel evidence-based uitspraken doen over een bepaalde didactiek, maar dat moet toch altijd gepaard gaan met een rand­bedenking, een nuancering. Dus je kan eigenlijk niet anders dan diversiteit meenemen in de benadering van leren.”

Een doelstelling van het onderzoekscentrum is ‘bijdragen aan gelijke toegang tot kwaliteitsvol onderwijs’. Sommigen zullen dat graag vertalen als ‘iedereen meekrijgen’ en daarbij argumenteren dat de kwaliteit van het onderwijs daardoor nivelleert, dat de lat lager wordt gelegd, ten koste van de sterke leerlingen.

Delphine: “In een krachtige leeromgeving worden instructies en oefeningen aangepast aan de capaciteiten en noden van de leerlingen. De opbouw van de les moet op zo'n manier georganiseerd zijn dat je alle leerlingen meekrijgt. Universal Design for Learning (UDL) moet het uitgangspunt zijn.

In dat verband werken we aan een onderzoeks­project rond krachtig reken­onderwijs, waarbij we in kaart brengen welke elementen bijdragen tot zo'n krachtige leer­omgeving die ervoor zorgt dat alle leerlingen mee zijn. Vaak zijn het kleine dingen die daartoe bijdragen.

Want daar bestaat een hardnekkige misvatting over: men gaat ervan uit dat zo'n gedifferentieerde aanpak in de praktijk niet haalbaar is voor een leerkracht in de huidige omstandigheden en dat dit een drastische hervorming van het hele onderwijs­systeem vereist. Maar er zijn doorgaans al heel wat elementen aanwezig die zo'n krachtige leeromgeving mogelijk maken. Alleen moet men ze herkennen en versterken, zodat je daar dan verder kan op bouwen.”

Het onderzoekscentrum is een verzameling van zeer uiteenlopende expertises: van (ortho)pedagogen over informatici tot juridische experten. Wordt het op die manier niet moeilijk om te focussen?

Delphine: “Die verscheidenheid in expertise ligt in oorsprong aan het feit dat het onderzoekscentrum nogal organisch is gegroeid: iedereen met interesse in leren kon er deel van uitmaken. Maar dat is nu meteen ook onze grootste troef. De meeste andere onderzoeks­centra die focussen op het thema leren, zowel in Vlaanderen als internationaal, benaderen het onderwerp vanuit een specifieke invalshoek. Wij onderscheiden ons doordat we dat zeer expliciet niet doen: elk onderzoeksthema willen we consequent vanuit verschillende disciplines benaderen.”

Een van de onderzoeksprojecten focust op geïntegreerd - dus vakoverschrijdend - wetenschaps­onderwijs. Wat zijn de voordelen daarvan?

Delphine: “Er bestaat al behoorlijk wat vakliteratuur over geïntegreerd wetenschaps­onderwijs, maar voor de pro's en contra's bedient men zich meestal van filosofische argumenten. Onderzoek toont immers aan dat er eigenlijk in leer­overdracht naar de leerlingen weinig of geen verschil is of je geïntegreerd onderwijs toepast of niet. In de discussie over die resultaten wordt echter vaak vergeten dat er maar weinig kennis en concrete handvaten bestaan voor leerkrachten om geïntegreerd onderwijs adequaat vorm te geven. En precies dat hiaat willen wij invullen.”

Dergelijk geïntegreerd onderwijs impliceert teamwerk. Zijn leerkrachten, die traditioneel een bij uitstek individuele opdracht uitvoeren, hier klaar voor? Wordt bijvoorbeeld in de opleidingen aandacht besteed aan lesgeven in team?

Delphine: “Ik denk dat de tijd dat de leerkrachten hun lesopdracht en klas als persoonlijke heiligdommen beschouwden stilaan achter ons ligt. Er is wel degelijk een groeiende mindset om meer samen te werken. Dat wordt overigens ook in de leraren­opleidingen gestimuleerd.

Bovendien bestaan er al verschillende vormen van samenwerking: zo worden ook andere experten bij het onderwijs betrokken, waaronder logopedisten en orthopedagogen. Alleen zijn die doorgaans slechts beperkt aanwezig, waardoor we nog niet echt kunnen spreken van co-teaching, wat impliceert dat je idealiter constant met twee van die diverse experten voor de klas staat. Ik geloof er sterk in dat die vorm van onderwijs perspectieven kan bieden in het licht van een krachtige leeromgeving.

Maar een logopedist of een bachelor in de orthopedagogie die mee wordt ingeschakeld, beschikt niet over een pedagogisch bekwaamheids­bewijs en dat schept statutaire problemen. En hier komt onze multi­disciplinaire samenstelling dan goed van pas: door het feit dat we juridische expertise in huis hebben, kunnen we ook dat knelpunt mee behandelen. Dat is iets waarop we willen inzetten in de toekomst.

Los daarvan lijkt de tendens om meer teamwerk te integreren in het onderwijs me een logische evolutie. Leerlingen en studenten laten samenwerken in teams voor opdrachten en projecten is een praktijk die sterk gestimuleerd wordt. Leerkrachten kunnen dit moeilijk van leerlingen verwachten als ze zelf niet open staan voor samenwerking. Ze hebben op dat vlak een voorbeeld­functie.”

In een ander project staat burgerschap als leer­doelstelling centraal, een onderwerp dat al eens tot gevoelige discussies leidt. Iedereen heeft er een mening over. Hoe moet het onderwijs dit aanpakken?

Delphine: “Burgerschap als thema is niet nieuw in het onderwijs. Het nieuwe is dat het nu expliciet is opgenomen in de eindtermen van het nieuwe curriculum secundair onderwijs. Met andere woorden: er is een resultaats­verbintenis aan verbonden voor de leerkrachten. Aan de andere kant beschikken de scholen over veel vrijheid in hoe ze dat organiseren. Ons onderzoeks­project over dat thema wil hen daarrond een kader en methodiek aanbieden.

Daartoe gaan we in een eerste fase na welke didactische benaderingen er op dit moment al bestaan omtrent burgerschaps­educatie, zowel in de leerplannen van de onderwijs­koepels als in onderzoek uit binnen- en buitenland. In een tweede fase willen we leerkrachten interviewen die al ervaring hebben met het onderwijzen van het thema burgerschap.

Op basis van die twee onderzoeks­acties brengen we de bouwstenen samen die moeten leiden tot een eerste ontwerpmodel voor een vakdidactiek burgerschap op maat van het Vlaamse onderwijs­landschap. Dat wordt dan uiteraard nog uitgebreid getoetst aan de praktijk en verder verfijnd.”

De thuissituatie van kinderen/jongeren is zeer belangrijk om te kunnen leren. Een kwetsbare thuissituatie heeft een negatieve impact op de school­resultaten, wat dan repercussies heeft op het latere beroepsleven, met opnieuw een kwetsbare situatie tot gevolg. Waarom is het zo moeilijk om deze vicieuze cirkel te doorbreken?

Delphine: “Dat is inderdaad een complex en hardnekkig verhaal dat ook breder gaat dan het onderwijs alleen. Uit onderzoek van één van de doctoraats­studenten die ik begeleid heb, kwam bijvoorbeeld naar voren dat de frequentie en kwaliteit van de activiteiten die ouders thuis doen met hun kinderen een zeer positief effect kunnen hebben op de latere leer­prestaties van de kinderen. Bijvoorbeeld door samen te koken en daarbij ingrediënten af te wegen leren de kinderen spelender­wijs reken­vaardigheden. We kunnen dus al een stap vooruit zetten door ouders hierrond te sensibiliseren. Bij uitbreiding kan ook de kinderopvang op dat vlak een belangrijke rol spelen.

Maar uiteraard is onderwijs nog steeds de motor bij uitstek voor sociale opwaartse mobiliteit, dus om de doorstroming naar hoger onderwijs van jongeren uit kwetsbare omgevingen te verbeteren. Dat dit tot nog toe veel te weinig is gebeurd, heeft misschien te maken met onenigheid omtrent de beste methodes om dat te realiseren. In verband hiermee verwijs ik naar de alsmaar terugkerende discussie of we in onderwijs moeten inzetten op welbevinden dan wel of we meer prestatie­gericht moeten werken. Want zonder welbevinden geen goede prestaties, is de redenering van het ene kamp, terwijl het andere kamp argumenteert dat prestaties juist leiden tot dat welbevinden. Het is een slinger­beweging, maar uiteraard schuilt de waarheid ergens in het midden. Focussen op evidence-informed of dus ‘effectief’ onderwijs aanbieden vind ik hierin cruciaal.

In verband met sociale mobiliteit voeren we een onderzoeks­project uit waarbij we pioniers­studenten volgen in het hoger onderwijs. Dat zijn studenten van wie de ouders geen hoger onderwijs hebben gevolgd. Dat is vaak op zich al een aanzienlijke drempel: in een omgeving waar het als vanzelfsprekend wordt beschouwd dat je na je middelbare of beroeps­gerichte opleiding gaat werken, moet je jezelf soms verantwoorden als je hogere studies aanvat, en word je soms wat minachtend bekeken als diegene van de familie ‘die niet werkt en geen geld verdient’. Het feit dat je ook niet kan meepraten als andere familieleden over hun werk­ervaringen vertellen, maakt dat je al eens geïsoleerd wordt.

Een elegante piste voor dergelijke jongeren is het duaal leren, waarbij leren wordt gecombineerd met werken en competenties bijgevolg deels worden verworven op de werkvloer (zie kaderstuk). Op die manier hoor je toch voor een stuk bij de werkenden, maar ben je via het studie­gedeelte tegelijkertijd sociaal mobiel. Ik ben dan ook heel tevreden met het feit dat HOGENT ervoor opteert om ook op dat duaal leren in te zetten.”

Over een leven lang leren, een van de onderzoeks­items van het centrum, worden er, zowel door het beleid als het bedrijfsleven, al heel lang heel veel inzichten en intenties naar voren geschoven, maar hoe zit het daar écht mee? Zijn mensen bereid om een leven lang te leren? En worden ze daartoe ook gestimuleerd?

Delphine: “Ik denk dat een leven lang leren iets is dat in bedrijven toch wel leeft. Dat uit zich onder meer tijdens evaluatie­gesprekken waar de bereidheid om te evolueren in een bepaalde richting of door te groeien geregeld getoetst wordt. Ook binnen zowel het secundair als hoger onderwijs vindt een leven lang leren als een te ontwikkelen attitude meer en meer ingang. Er wordt immers sterk ingezet op het ontwikkelen van ‘een onderzoekende houding’, en dat is een basis­competentie voor een leven lang leren: die vertrekt immers bij dingen kritisch in vraag stellen, jezelf informeren en oplossingen zoeken.

Ook hier laat HOGENT zich trouwens niet onbetuigd met een toch wel uitgebreid aanbod aan bijscholing en navorming en uiteraard ook met het Centrum voor Levenslang Leren dat in oprichting is. Het spreekt voor zich dat we vanuit Learning in Diversity geregeld afstemmen met Christophe Peeters, die dat centrum mee vorm geeft.”

Wat kan ervoor zorgen dat je over drie jaar een gelukkige onderzoeks­coördinator bent?

Delphine: “We hebben op dit ogenblik veel expertise in huis, maar nog niet veel gezamenlijke onderzoeks­ervaring. We hebben immers, in tegenstelling tot de meeste andere onderzoekscentra, geen voorgeschiedenis en zijn nog maar net uit de startblokken. Dus ik ga me hier niet aan wilde voorspellingen wagen.

Voorlopig concentreren we ons vooral op de onderwijs­context. Maar geleidelijk wil ik de onderzoeksfocus inhoudelijk uitbreiden naar leren in de vroege kindertijd, onder meer in de thuisomgeving en de kinderopvang.

En als ik mag dromen, dan wil ik vooral praktijk­gerichte onderzoeks­projecten realiseren die effectief een impact hebben op het werkveld, waarmee we echt een verschil maken in de praktijk, maar evenzeer binnen HOGENT. We zijn immers verankerd in een onderwijs­instelling, dus ik kijk ernaar uit om ook binnen onze eigen organisatie de onderwijs­praktijk en de leraren­opleiding mee vorm te geven.”

delphine sasanguie

“We onderscheiden ons doordat we ons zeer expliciet niet focussen op 1 invals­hoek: elk onderzoeks­thema willen we vanuit verschillende disciplines benaderen.”
Delphine Sasanguie
(onderzoeks­coördinator Research Centre for Learning in Diversity)

De impact van duaal leren: ESF-project net goedgekeurd

HOGENT heeft ervaring met verschillende duale trajecten en dit zal de komende jaren nog toenemen. Binnen het Research Centre for Learning in Diversity loopt een onderzoeks­project dat nagaat wat de impact van duaal leren is op het studie­rendement en de competentie­ontwikkeling van de student, en wat de rand­voorwaarden zijn voor het realiseren van een optimale studie-efficiëntie bij duale trajecten.

Dat onderzoek wordt nu voorgezet en uitgebreid met ESF-middelen dankzij een project­voorstel dat enkele dagen geleden werd goedgekeurd.

“Nu kan duaal leren in meer opleidingen georganiseerd worden én kunnen wij daarvan de effecten onderzoeken op een grotere schaal dan tot nog toe het geval was, en ook op langere termijn”, legt Delphine Sasanguie uit.

“De inzichten uit het onderzoek zullen HOGENT in staat stellen om onderbouwd middelen in te zetten en/of opleidings­programma's te ontwikkelen die beantwoorden aan de noden van toekomstige studenten én van het werkveld.”

Tot vandaag is er eigenlijk geen eenduidige definitie van duaal leren. Algemeen wordt wel aangenomen dat duaal leren de meest intensieve verschijnings­vorm is van werkplekleren en gekenmerkt wordt door:

  • een geïntegreerd traject met een omvangrijk aandeel leren in een reële arbeids­situatie
  • een sterke mate van cocreatie tussen de partners, zowel op vlak van ontwikkeling en invulling van het traject, als van begeleiding en evaluatie van de student
  • het realiseren van competenties (theoretische en praktische) zowel binnen de onderwijs­instelling als het werkveld

Efficiëntie en randvoorwaarden

Er bestaat al vrij veel wetenschappelijke evidentie voor de efficiëntie van leren op de werkplek. In een authentieke leer­omgeving verloopt de transfer van competenties naar de reële beroeps­context een stuk vlotter. Bovendien worden studenten meer gestimuleerd en gemotiveerd door te leren in een omgeving die het toekomstige werkveld weerspiegelt.

Hoewel wetenschappelijk onderzoek naar de impact van werkplek­leren binnen hoger onderwijs beperkt is, is wel al aangetoond dat opleidingen waarbij werkplek­leren centraal staat, een goede basis vormen voor het ontwikkelen van persoonlijke en professionele groei, zoals zelf­vertrouwen, reflectie­vermogen en de zin voor blijvende zelf­ontwikkeling en levenslang leren. Daarnaast heeft dit ook een positieve impact op de ontwikkeling van beroeps­specifieke vaardigheden.

Maar het positieve effect van werkplek­leren op het ontwikkelen van bovenstaande vaardigheden verloopt niet altijd automatisch. Er moet voldaan worden aan een aantal rand­voorwaarden, zoals een duidelijke link tussen wat geleerd wordt en wat verwacht wordt van competente beroeps­beoefenaars in een veranderende context. Daarnaast moet er een goede en duurzame afstemming en samen­werking bestaan tussen werkplek en onderwijs­instelling en moet sociale interactie mogelijk zijn tussen studenten en lesgevers, peers, collega's en mentor.

Publicatiedatum: 31/03/2021